
Together in Peace: Verklaring over ritueel slachten (SV 12/05/2017)
12 mei 2017
Armoede(SV 24/11/2018)
24 november 2018Klik hier om de PDF te downloaden
kinderen: een zegen en een opdracht
Het hebben van kinderen is een zegen van God (Psalm 127:3). Het geeft ons echter meteen ook een opdracht mee. Vanaf de zwangerschap hebben kinderen recht op onze aandacht. Dat geldt voor elke leeftijd, al zal het in verschillende leeftijdscategorieën verschillende vormen aannemen. Deze aandacht moet ook inhouden dat ouders aan het kind aangeven wat gevaarlijk, fout of kortzichtig is en daarbij uitleggen – aangepast aan de leeftijd van het kind – waarom dat zo is. Dit mag niet uit luiheid achterwege worden gelaten. Dat is de diepere betekenis van Spreuken 13:24 en Paulus’ brief aan de Efeziërs 6:4b. Uiteindelijk moet dit ertoe leiden dat kinderen hun denken zo hebben gevormd dat ze in staat zijn zelfstandig te oordelen wat goed, nuttig en Gode welgevallig is (Paulus aan de Romeinen 12:2).
wat niet kan
Iedere vorm van verwaarlozing, fysiek of psychologisch, is onaanvaardbaar. Helaas doen verhalen de ronde van handelingen in protestants-evangelische gezinnen die niet anders kunnen worden omschreven dan mishandeling. Zulke handelingen zijn op geen enkele manier vanuit de Bijbel te onderbouwen of te vergoelijken. Als ouders Gods Naam misbruiken om eigen doelstellingen te bereiken, dan is dat fout. Basisvoedsel of verwarming onthouden aan een kind is fout.
Kinderen mogen niet worden onderworpen aan vernederende behandelingen of vormen van fysiek en psychisch geweld; zo’n straf heeft overigens vaak alleen tijdelijke uiterlijke onderwerping aan de regels tot gevolg.
wat wel nodig is
Ouders hebben de plicht zich in te zetten voor de opvoeding. Voor de godsdienstige opvoeding is het voorleven van het grootste belang. Alleen op die manier kan het geloofsleven worden doorgegeven aan de volgende generatie. Wie Bijbelverzen citeert zonder zelf in zijn dagelijks leven getuige te zijn van zijn Godsvertrouwen, kan moeilijk geloof, hoop en liefde bij zijn kinderen verwachten.
Als gehoorzaamheid wordt aangeleerd, mag het niet gaan om een blinde onderdanigheid, maar om het in vertrouwen ervan uitgaan dat de ouders goede leiding geven en dat het daarom veilig en verstandig is om de richtlijnen te volgen. Het is van belang dat kinderen discipline leren, zodat ze weten hoe juist te handelen en doelstellingen te bereiken. Dat vergt ook discipline van de ouders: zij zullen consequent moeten zijn, zowel in hun opvoeding als in hun eigen gedrag.
Ouders zijn verantwoordelijk om hun kinderen een goede vorming te laten krijgen. De informele vorming thuis mag niet worden onderschat, maar de opleiding zal vooral in een onderwijsinstelling gebeuren. De ouders moeten zich voldoende informeren en afwegen wat een goede school is in hun omgeving1. Het gaat daarbij om het opvoedingsproject, het inzicht dat de vorige generatie iets heeft over te dragen aan de nieuwe generatie, het inzicht dat we niet louter voor de arbeidsmarkt studeren, de mogelijkheid van protestantsevangelisch godsdienstonderwijs en – vanaf het middelbaar onderwijs – de overeenkomst van niveau en studierichting met de mogelijkheden van het kind. Aan het kind moeten dan ook de concrete mogelijkheden (tijd, rust, materiaal; niet alleen op school, maar ook thuis) worden gegeven om het onderwijs met vrucht af te ronden, zeker in examenperiodes.
Ook het laten deelnemen aan christelijke projecten buiten de eigen kerkgemeente is van belang: door op uiteenlopende manieren in contact te komen met Gods verlossende boodschap zal het kind hiervan een beter beeld krijgen en gemakkelijker kunnen inschatten wat de kern hiervan is en wat bijkomstig is. Dit zal tijd en moeite van de ouders kosten (inzet voor deze activiteiten gericht op de jongeren, vervoer ernaartoe, …) en dus ook een financiële inspanning. Geld voor de opleiding van de kinderen is goed besteed. Het is zeker goed dat gelovigen hun financiële verantwoordelijkheid in de kerkgemeente opnemen, maar dit is niet noodzakelijk voor hun zielenheil of hun health and wealth, en het mag niet gebeuren ten koste van de basisbehoeften van de kinderen.
Onze kinderen moeten leren zich binnen de maatschappij te bewegen om daar – als ze dat willen – getuigen van Christus te kunnen zijn. Dat zal hen al in ruime mate in een uitzonderingspositie plaatsen en zo’n positie moet niet worden versterkt door hun onnodige beperkingen op te leggen.
opvoeding en bekering
Getuigen van Christus kunnen zij uiteraard alleen zijn als zij tot bekering komen. Wij kunnen onze kinderen niet bekeren, niet door allerlei maatregelen, niet door onze overtuigingskracht. Wij kunnen zelf getuigen van ons geloof, aangeven hoe we dit gestalte geven in het dagelijks leven en bidden dat onze kinderen tot een persoonlijke relatie met Christus zouden komen. Het is daarbij van belang dat we onze kinderen de ruimte geven om zelf die keuze te ontwikkelen, zodat het geen afgedwongen, onechte keuze zou zijn. Als zij – helaas – niet tot die keuze zouden komen, is het van belang dat ze niet verbitterd, maar respectvol over hun christelijke opvoeding kunnen blijven spreken. Ook moet worden opgemerkt dat niet zelden de angst voor een onbarmhartige en straffende God de normale ontwikkeling van kinderen heeft geblokkeerd en afwijzend heeft gemaakt voor het Evangelie.
Ouders mogen dus wel eisen dat hun kinderen respect hebben voor de christelijke gewoontes van het gezin en dat ze zolang ze minderjarig zijn ook aan bepaalde gewoontes deelnemen (wekelijkse kerkgang), maar ze mogen geen handelingen van hen verwachten waarvoor een persoonlijk geloof noodzakelijk is (deelname aan Bijbelstudie, gebed, …).
Of onze kinderen nu wel of geen christen worden, ze zullen baat hebben bij een goede opvoeding, op voorwaarde dat ze zich die eigen hebben gemaakt. Het zelf aanvaarden van levensprincipes zal gemakkelijker gebeuren als ze de ruimte hebben gekregen om een zekere afstand te houden, wel altijd wetende dat hun ouders paraat staan om hen op te vangen.